Het meest opvallende kenmerk van dit ras, met zijn aan alle kanten afgeronde lichaam, is zijn vacht. De vacht (veren) is erg zacht, en geen enkel ander hoender of vogelsoort heeft het, en de vacht voelt aan als zijde, vandaar ook de naam zijdehoen. De huid is zwart tot blauw en zelfs paarsig van kleur. Ook het vlees, de botten en bloed zijn zwart. Deze hyperpigmentatie is het gevolg van een genetische afwijking die fibromelanose wordt genoemd, en die behalve bij zijdehoenders ook bij enkele andere kippenrassen voorkomt.
De poten zijn licht behaard en vrij grof geschubd. Ook heeft het zijdehoen een extra teen aan de poot en een extra "vinger" aan de arm (vleugel). Vogels hebben nog drie vingers aan de vleugels (waarvan twee aan elkaar gegroeid) over, waar de veren aan zitten. Het zijdehoen heeft er dus vier, waarvan twee aan elkaar gegroeid en twee echte zichtbare vingers met klauwtjes eraan.
Het zijdehoen heeft boven zijn snavel een bobbel zitten, en dat is de walnootkam,[1] die donker purper tot helemaal zwart van kleur is. Het zijdehoen heeft felblauwe oorlellen, die op oorbellen lijken. De ogen zijn ook donker.
De vacht van het zijdehoen vertoont de volgende kleurslagen:[2][3] wit, zwart, patrijs, rood, blauw, parelgrijs, koekoek, zilverpatrijs en buff, maar van oorsprong komen ze in het wit en zwart voor en in die twee kleurslagen komen ze nog steeds het meest voor.
Zijdehoenders zijn geharde dieren die zelfs bestand zijn tegen extreem lage temperaturen. Het is een zeer vertrouwelijke hoen, wat heel rustig, aanhankelijk en lief is, en die zich laat aaien.
Als broedsters zijn de zijdehoenders zeer geschikt; ze worden dan ook vaak gebruikt door fokkers voor het uitbroeden van kostbare eieren van siervogels, eenden of fazanten.[4]. Zonder problemen voeden ze de hun toegewezen kuikens op, verdedigen ze tegen indringers, maar ze leren hun kuikens ook dat
mensen geen gevaar zijn.
Karakter en gedrag
Zijdehoenders zijn bijzonder rustige dieren, die zelden ziek zijn en goed op een wat kleinere oppervlakte gehouden kunnen worden. Ze zijn erg makkelijk handtam te maken en daardoor heel kindvriendelijk. Ze zijn makkelijk te dragen en te knuffelen, en dus ook door (kleine) kinderen als ze rustig met de dieren omgaan. Ze kunnen ook goed tegen extreme temperaturen, vooral tegen de kou, want waarschijnlijk kwamen ze van oorsprong uit het Himalayagebergte.[Het zijn sterke dieren. Een voordeel is, dat ze niet kunnen vliegen. Dat komt door hun vacht, omdat er geen veerstructuur in zit, en dat is dus de reden dat vogels vliegen, maar het zijdehoen heeft dat niet en een lage omheining van ongeveer 50 cm is meestal voldoende om ze in de tuin of ren te houden. Zijdehoenders vechten nauwelijks, zelfs hanen onderling zelden, tenzij ze in dezelfde ren zitten met een agressief kippenras. Meerdere zijdehoenhanen in eenzelfde ren kan dus probleemloos.
Oorsprong en geschiedenis[bewerken]
De voorlopers van onze huidige zijdehoenders moeten reeds lang voor onze jaartelling hebben bestaan, wel duizenden jaren geleden. De Griekse wijsgeer Aristoteles kende reeds de zwarte en witte hoenders met 'kattenhaar' uit het rijk van Mamgi (China). Volgens Chinakenner Thien vermelden Chinese geschriften over de Wugu-ji, dat net als het Japanse Ukotsuhei zoveel betekent als 'Kraaien' of 'Hoen-met-zwarte-botten', dat ze reeds bekend waren in het begin de Tang-dynastie (618-907 n. Chr.). Toen al had het zijdehoen een grote plaats ingenomen in de traditionele Chinese geneeskunst (zie het kopje hieronder). Odoric van Friuli vermeldde ze ook in zijn boek "Mijn reis naar het verre oosten" (1330).
Hoewel Aristoteles al zijdehoenders noemde, hoorde men in Europa voor het eerst van het zijdehoen door de Italiaanse ontdekker Marco Polo die ze in het zuiden van de provincies Koh en in Fukken aangetroffen had. In de middeleeuwen door zwendelaars en zakenlui verkocht als een kruising tussen een konijn en een hoen, moet het zijdehoen in diverse variaties en verschillende richtingen naar Europa gekomen zijn.